Binnen lig ik in mijn bedmet gedachten aan daarbuitenwaar kabouters vrolijk fluiten,want die hebben altijd pret.Binnen in mijn warme holhoor ik mijn gedachten lopen,die tevoorschijn zijn gekropenen ik voel me boordevol.Vol verwarring en plezierom de koude nacht daarbuiten,klamme handjes op de ruitenvan het een of andere dier.Vast een soort van chimpansee.Zal ik hem eens binnenlaten?Nee, in godsnaam laat maar praten,ik zit genoeg in de puree.Lekker is het hier in bed.’k Heb mijn allermooiste dromennu vanavond laten komenen de wekker afgezet.Maar des nachts om twaalf uurkomt een kerel van de zoldermet een grote zak vol kolderen een fles vol apezuur.Daarvan ben ik toch wel bang,maar gelukkig gaan mijn klerendan elkaar weer mores lerenen ze rennen door de gang.En ik hoor de hoge hoedop de kapstok somber klagenwant alleen om hem te plagen,doen ze hem vol suikergoed.Maar ik voel me wat alleenen een meisje komt me kussen.Wel wat lastig ondertussenal die vlinders om me heen.Maar nu heb ik dan mijn schatlekker in mijn warme bedje.Lekker dier, vooruit wat let je.Heb je al een zoen gehad?Leiden is nog steeds in lastmaar dat kan me niet veel schelen,want de maan, die ronde gele,houdt de hemel toch wel vast.Maar helaas de goede fleswaaruit ik mijn zoete dromenglanzend in mijn glas zag stromen,is nu leeg, een harde les.En die fles is tot mijn spijt’t middelpunt van heel mijn leven.Met de wekker op half zevenzak ik door een eeuwigheid.Oh het leven is een lastmet het werk van zeven wekenonberoerd en onbekekendoelloos liggend in de kast.Oh wat heb ik reuze spijt,niets dan tranen is het levenen ik zucht met Van het Reve:’t is weer niks als narigheid.Narrig snurkend in mijn slaapligt ik hier tot kwart voor achtenop de dageraad te wachten,
morgen sta ik weer voor aap.